Hans Olink, NRC 2-4-1994

De archieven van de BVD zijn op een haar na potdicht. De dienst wil haar archieven liefst vernietigen. Daarmee zouden unieke historische gegevens over de Koude Oorlog teloor gaan. Medio april buigt de Raad van State zich over een verzoek van de Vereniging Voorkom Vernietiging om dat te voorkomen. Er zijn ten minste duizend belanghebbenden. Een rondgang langs voormalige BVD -functionarissen en ‘staatsgevaarlijke’ Nederlanders. Wat de archieven niet prijsgeven, maar de getuigen al wel.

“Je kunt haast niet meer begrijpen”, zegt Eberhard Rebling, pianist en ooit muziekredacteur van De Waarheid, het lijfblad van de CPN, “hoe paranoïde de sfeer in de jaren vijftig was.” Hij kan het weten. Een monografie van zijn hand over de linkse componist Jan van Gilse durfde de uitgeverij Bigot & Van Rossum destijds op het laatste moment niet uit te geven. Argument: zo’n boek ‘loopt niet’. En een telefoontje van Rutger Schouten, hoofd amusement van de VARA -radio, maakte een einde aan zijn radioloopbaan als pianistbegeleider van zijn vrouw, die met jiddische liederen optrad. Argument: ‘Financiële moeilijkheden.’ Rebling begon te vermoeden dat er meer achter zat. Het bewijs daarvoor kreeg hij toen in 1950 zijn impresario Aufrecht hem meedeelde dat zijn medewerking aan de schoolconcerten, die hij gaf samen met de hoboïst Hokon Stotijn en de violist Theo Olof, niet meer op prijs werd gesteld. “Aufrecht deed zijn naam eer aan”, lacht Rebling. “Door mijn politieke overtuiging dreigden de gemeenten hun subsidie aan de schoolconcerten in te trekken, vertelde hij me.” Nu had Rebling nog slechts één schamele broodwinning: zijn baan bij De Waarheid. Op een dag werd er bij hem aangebeld. Een man in regenjas vroeg of hij even binnen mocht komen. Het gesprek ging over koetjes en kalfjes, maar het duurde niet lang of het drong tot Rebling door dat hij een agent van de BVD tegenover zich had. De man bleek op de hoogte te zijn van zijn financiële moeilijkheden en stelde hem voor ‘af en toe wat te noteren’ tijdens redactievergaderingen. Daar zou dan een bescheiden financiële vergoeding tegenover staan. De volgende dag meldde hij zijn ervaringen op de krant, waar bleek dat nog drie collega’s door de agent benaderd waren. Maar, vroeg Rebling zich af, wie is er nog meer benaderd. Wie werkt er al voor de BVD? De sfeer in de partijgelederen was bepaald niet ontspannen in die dagen.

Partijtegenstellingen werden extra aangewakkerd door de ‘burgerlijke’, niet-communistische pers, al dan niet ingelicht door de BVD. Soms stonden de geheime notulen van de bestuursvergaderingen van de CPN de volgende dag al in de krant. Tijdens een redactievergadering, waar ook CPN -leider Paul de Groot aanwezig was, weigerde Rebling zijn mening te geven. Er stond voor het eerst een microfoon opgesteld. “Ik was bang dat mijn woorden in de Telegraaf zouden komen. Ik was er van overtuigd dat er een lek in het dagelijks bestuur zat. Eigenlijk dacht ik, en niet als enige, dat partijleider Paul de Groot voor de BVD werkte.” Niet veel later werd Rebling als redacteur ontslagen. ‘Financiële moeilijkheden’ werd er als reden opgegeven, maar waarschijnlijker is dat zijn ‘partijvijandige’ gedrag de aanleiding vormde. “Beide partijen – links en rechts – bleken zich van dezelfde schijnargumenten te bedienen: geld. Echt Nederlands, maar wel handig want je kunt er niets tegen ondernemen.” Nu stond Rebling op straat, zonder werk, zonder inkomen. In 1952 ging hij in op een verzoek van de Oostduitse schrijfster Anna Seghers om in Oost-Berlijn te komen werken, waar hij uiteindelijk directeur van de Musikhochschule Hanns Eisler zou worden. “Onlangs mocht ik mijn Stasi-dossier inkijken”, zegt hij. “Ik ben benieuwd of ik ooit mijn BVDdossier nog eens ter inzage krijg.”

Analist

“Het is goed mogelijk dat Rebling ooit is benaderd”, zegt voormalig BVD -functionaris Ad de Jonge. “Uit mijn blote hoofd weet ik het niet. Er zijn veel mensen benaderd, heel veel. Honderden, misschien wel duizenden.” De Jonge werd in 1952 via Joop den Uyl benaderd voor een functie bij de BVD. Na de oorlog was De Jonge medewerker bij de Wiardi Beckmanstichting geworden, het wetenschappelijke bureau van de Partij van de Arbeid, waar Den Uyl destijds directeur was. Daar had hij zich ontpopt als een fervente communistenvreter. Hij schreef er brochures als ‘Het paard van Troje’ en ‘De IJsberg, communistische spionage!’. De Jonge werd analist bij de BVD. Zijn werk bestond grotendeels uit het bestuderen van boeken, kranten en brochures van de CPN en haar mantelorganisaties. Was dat nu allemaal niet wat overdreven, die aandacht voor de CPN? “Onderschat hen niet”, zegt hij nu. “Met hun marxistische ideologie hadden de communisten de oorlog verklaard aan het kapitalisme. Hun terminologie was doortrokken van oorlogstermen als ‘bestormen’ en ‘omsingelen’. Ze konden de economie plat leggen of in geval van een Derde Wereldoorlog als collaborateurs van de Russen optreden. Daar moesten we ons tegen teweer stellen.” Behalve de open bronnen die De Jonge bestudeerde was informatie uit het hol van de leeuw onontbeerlijk, stelt hij. En wie waren daar geschikter voor dan draai-agenten – CPN-bestuurders die voor de BVD werkten. “Draai-agenten kreeg je niet zomaar, daar moest je geduld voor hebben. Statistisch duurde het één tot zeven jaar voor een communist van zijn geloof viel. Je moest goed geïnformeerd blijven om een twijfelaar te zien groeien. Dan werd hij benaderd. Maar niet direct, dat was een te groot risico op een déconfiture, en een groot verhaal in de krant. We gingen niet over één nacht ijs. We probeerden via bekenden een brug te bouwen naar zo iemand, zonder dat je je kaarten op tafel legt. De kans dat zo iemand loyaal werd aan ons was slechts één op vijftig” Om het afbreukrisico – een gevleugeld woord op de BVD-burelen – te vermijden koos de dienst steeds meer voor opbouw-agenten, hoewel het rendement van zo’n infiltrant soms jaren op zich kon laten wachten. “Het was een soort verzekeringspremie, je investeerde veel tijd en je moest maar afwachten wat het opleverde. Zo’n opbouwagent begon onderaan, moest eerst een jaar of twee als lid meelopen, voordat bleek of hij uit het goede hout was gesneden en er bijvoorbeeld een districtbestuurder uit voort kon komen. Dat duurde vaak vijf tot acht jaar. Wij konden de carrière van zo’n agent bevorderen door hem van juiste informatie te voorzien. Vaak was het een kwestie van het hanteren van de goede terminologie om promotie te maken.” Net als andere partijleden moest de agent in de avonduren vergaderen, colporteren en stencillen, en dat alles voor een bescheiden vergoeding. Het was vaak de spanning, de behoefte aan een dubbelrol die de agenten motiveerde, zegt De Jonge. Niet de financiële vergoeding van ƒ 2,30 per uur, een bedrag dat om de een of andere merkwaardige reden gebaseerd was op éénderde van het honorarium van een autowasser, belastingvrij wel te verstaan. “We zochten gewone, eenvoudige, slimme, vaak in hun mogelijkheden beknotte mensen, die meer wilden dan ze in hun dagelijks leven konden realiseren. Zeker geen intellectuelen, want die kwamen in die tijd in het communistische milieu niet voor. Een doctorandus laten infiltreren in het districtsbestuur van Gelderland, dat was het stomste wat je kon doen. Dat riep bij voorbaat argwaan op. Als zo’n agent in het partijbestuur wilde moest hij een zware barrière nemen, de Partij Controle Commissie, waar de partij bestuursleden Annie Averink en Ko Brasser de scepter zwaaiden. Kandidaten moesten een enkele pagina’s tellende vragenlijst invullen. En als ze een zwager hadden in de KVP of een andere ‘bourgeoispartij’, dan werd er een fors kruis achter gezet. Dat moest dan worden uitgezocht. Vervolgens werd men diepgaand ondervraagd op zijn gezindheid, op een manier waar een politieverhoor niet voor onder deed.” Intensieve begeleiding moest verhinderen dat de agent zou ontsporen. Als zijn kinderen moeilijkheden hadden op school bemiddelde de dienst. Om jaloezie te vermijden werden hun vrouwen op de hoogte gebracht van ’s mans conspiratieve werk. “Je man is vaak weg, zeiden we dan, maar het is niet wat je denkt. Hij heeft geen maitresse, maar werkt voor ons.”

Namen

De Jonge schat het aantal draaien opbouwagenten voorzichtig op tien tot vijfentwintig ‘op een zeker moment’ en op zo’n driehonderd over ‘een periode van twintig jaar’. Duidelijker kan en wil hij niet zijn. Kees van der Heuvel, voormalig BVD -functionaris en hoofd van de afdeling opleiding, bevestigt dat de geheime dienst meerdere agenten had in de CPN en zogenaamde mantelorganisaties. Over de Eenheids Vakcentrale (EVC), die door communisten werd gedomineerd zegt hij: “Daar zaten we met onze mensen middenin. Dat hadden we besloten met het NVV. Zo waren we tijdig op de hoogte van stakingen. Ik denk dat we het ontbindingsproces van de EVC hebben kunnen versnellen.” En dat gold ook voor de CPN, aldus Van der Heuvel. “In alle geledingen hebben we resultaat geboekt, maar aan de basis was de keuze natuurlijk groter. Vooral onder invloed van de dominante positie van secretaris Paul de Groot nam het ongenoegen toe. Onze informanten waren dan ook zonder uitzondering tegenstanders vain Paul de Groot.” Dus Paul de Groot zelf was geen agent van de BVD? Maar Van der Heuvel ontkent. “Was het maar zo, hij zou natuurlijk onze beste agent zijn geweest.” Nee, en hij prakkizeert er niet over om de namen van de echte agenten te noemen. Het jaar 1956 was cruciaal, weet hij. De ‘geheime rede’ van Chroesjtsjov, waarin hij de wandaden van Stalin veroordeelde, en de. inval van Russische troepen in Boedapest brachten veel rechtgeaarde communisten aan het twijfelen. Van der Heuvel: “Van die golf van onrust en verwarring hebben wij gebruik kunnen maken. Sinds 1956 is onze informatiepositie aanmerkelijk verbeterd. Als je kans ziet om de tegenstellingen zodanig aan te wakkeren dat dat tot ontbinding leidt, dan ben je gioed bezig geweest. Die jaren vormen een hoogtepunt in het bestaan van de BVD.” Ad de Jonge: “Onze opbouw-agenten konden de plaats innemen van degenen die eruit werden gegooid na die partijstrijd.” Wat was de reactie van de CPN op de infiltratiepogingen van de 1BVD? Ger Verrips, die eind van dit jaar een studie over de CPN publiceert, weet dat de meeste partijleden daar vrij laconiek over waren. “Als je lid van de partij was, wist je dat je in de gaten gehouden werd. Wel probeerde de partij leden in overheidsdienst – na de instelling van het ambtenarenverbod – te beveiligen”, zegt hij. “Die mensen kwamen niet op openbare vergaderingen en als ze kwamen zaten ze verscholen onder een balcon, niet te zien voor journalisten. Ze verlieten het pand door de achterdeur. En als ze aan de discussie meededen dan gebruikten ze een schuilnaam of lieten hun bijdrage door iemand anders voorlezen.” Verrips voegt eraan toe dat dergelijk gedrag geen probleem was voor een echte communist. In de oorlog moest hij dat ook doen en sindsdien was er in zijn ogen niet veel veranderd. Ook voormalig CPN-wethouder Harry Verheij reageert laconiek. Ooit werden er microfoontjes gevonden in het plafond van een kamer in Felix Meritis, het partijgebouw aan de Amsterdamse Keizersgracht, zegt hij. “We waren niet eens verbaasd. Onze mensen hebben die microfoontjes gewoon onschadelijk gemaakt, meer niet.” De partij diende geen protest in. “Als je veel tam-tam zou maken, vergrootte je de angst onder de leden. Dus daarom deden we dat niet.” Dat er partijleden voor de BVD werkten was volgens Verheij geen geheim. “Maar je wist niet wie.”

Te links

Niet alleen CPN-ers maar ook andere progressieven konden zich verheugen in de belangstelling van de BVD. Zo lijdt het geen twijfel dat Wim Wertheim, emeritus-hoogleraar niet-westerse sociologie, een dik BVD dossier heeft. Daarvoor deed hij genoeg ‘verdachte’ dingen. Zo bezocht hij in 1948 een zogenaamd ‘vredescongres’ in het Poolse Wrocklaw, waar Moskou een belangrijke vinger in de pap had. En hij maakte deel uit van een commissie die de oprichting van een nieuwe faculteit voor politicologie en sociologie, de zogenaamde ‘zevende faculteit’, moest voorbereiden. Toen de commissie de politicoloog Suis als hoogleraar voordroeg werd deze door de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen afgewezen. “Officieel omdat hij op een éénmanslijst stond, maar het was een publiek geheim dat hij te links werd geacht”, zegt de 87-jarige Wertheim. Het werd een affaire, en uiteindelijk werd de rechtse PvdA’er Barents benoemd, die in Socialisme & Democratie een artikel tegen Suis had geschreven. Omstreeks 1950 kreeg Wertheim een verzoek van drie leden van het bestuur van de progressieve studentenvereniging Pericles: of hij de leiding op zich wilde nemen van een Azië-werkgroep. Wertheim voldeed aan het verzoek. “Op een gegeven moment bleek”, zegt Wertheim, “dat één van die drie studenten mijn huis probeerde binnen te dringen. Op een dag toen ik niet thuis was belde hij aan. Mijn vrouw deed open. Hij zei dat hij een bepaald boek wilde lenen. Mijn vrouw zei dat hij maar een andere keer terug moest komen. Daarop zette hij zijn voet tussen de deur en liep door naar mijn werkkamer. Toen ik later hoorde dat hij ook bij anderen was geweest, was het voor mij duidelijk dat hij een provocateursrol had gespeeld door mij te vragen de leiding van die Aziëwerkgroep op me te nemen.” Wertheim noemt zijn naam. “Later in 1968 heeft hij nog eens geprobeerd binnen te dringen, toen wij een comité tegen het regime van Soeharto hadden opgericht.” Of de man die Wertheim vroeg een Azië-werkgroep te beginnen een agent-provocateur was, kan oud-BVD‘er Ad de Jonge niet beoordelen. Wel weet hij dat de Russen het sinds het begin van hun zogenaamde vredesoffensief vlak na de Tweede Wereldoorlog vooral gemunt hadden op progressieve intellectuelen bij het recruteren van agenten. “Soms deden ze een beroep op de proletarische solidariteit, maar om de CPN niet in diskrediet te brengen, benaderden ze steeds meer niet-partij leden met de vraag of ze wilden werken voor de vrede.” Niet de afdeling B (communisme) van Ad de Jonge, maar de afdeling C (contra-spionage) van de BVD rekende het tot haar taak mogelijke Nederlandse Sovjetagenten te traceren. “De informatie die de agenten voor de Russen moesten vergaren was meestal van industriële aard”, zegt Kees de Niet, tot 1958 werkzaam op de afdelingen C en D (beveiliging).

Zijn werk bestond uit het adviseren van Nederlandse bedrijven. “Eén van de moeilijkste taken als contra-spion was op voorhand te achterhalen wie er voor de Russische talentspotters interessant kon zijn.” Lang niet altijd waren dat mensen die homoseksueel waren of een geheime vriendin hadden en daardoor chantabel waren. Hij noemt het voorbeeld van een 27-jarige man, een ‘gezonde Hollandse jongen’, die door een Oostduitse agent benaderd werd met de vraag of hij zich verdienstelijk wilde maken voor de wereldvrede. De man in kwestie, geen communist, hield het contact enige tijd aan, maar liep vervolgens naar de BVD. “Dat was voor ons natuurlijk een uitgekiende kans op een doublé. Wij hebben hem ervan kunnen overtuigen ook voor ons te werken.” Als werknemer van een internationaal technisch bedrijf vroegen de Oostduitsers hem zich naar een groot Afrikaans land te laten overplaatsen, waar de DDR geen ambassade had, om hen te informeren over technische ontwikkelingen. “Wij hebben toen zijn rapporten doorgenomen en ze bijgesteld. Je zet er natuurlijk niet de juiste dingen in. Soms benaderden wij zelf mensen, die een belangrijke, voor Russen interessante positie hadden. Als ze voor ons wilden werken stuurden we zo iemand in de richting van Russische talentspotters. Zo creëerden wij onze eigen dubbel-agenten. Van buitenlandse inlichtingendiensten kregen we vaak te horen dat we daar erg goed in waren.” Verbannen De Sovjet-ambassade in Den Haag was in de jaren vijftig en daarna een broeinest van spionage, het epicentrum van waaruit een groot deel van de attachés voor de KGB of de GROe – de militaire inlichtingendienst werkte, aldus Ad de Jonge. Eén attaché onderhield, volgens de analist, contact met wel vier of vijf agenten. “In onze ogen was dat veel. Alles wat ze deden moest eerst door Moskou worden goedgekeurd. Als ze een ontmoeting hadden met een agent in een café dan moest die gelegenheid eerst worden goedgekeurd door inlichtingenofficieren, die daarvoor speciaal uit Moskou overkwamen. En de GROe-officieren die opdracht hadden agenten te recruteren, werkten helemaal onder zware druk. Als ze op de laatste dag van hun verblijf nog niemand hadden gevonden dan haalden ze de gekste dingen uit om toch maar iemand te recruteren, zodat ze bij terugkeer in Moskou niet maar Siberië werden verbannen. Soms schoten ze dan zomaar iemand aan met de woorden: we hebben je nodig voor de vrede.” Uit betrouwbare bron heeft De Jonge onlangs vernomen dat de Russen nog steeds met ’tien attachés bezig zijn in Nederland’ en daardoor zo’n vijftig agenten ‘onderhouden’. Vrijwel zeker weet hij dat Tsjechen, Polen en Hongaren niet meer spioneren in Nederland. “Zij willen tot elke prijs in het Westen worden opgenomen, maar de Russen gaan er gewoon mee door, want zij vormen een grootmacht.”

Voor de hardnekkige geruchten dat de CPN financieel werd gesteund door Moskou is door de dienst nooit enig bewijs gevonden, zegt De Jonge. Dat nam niet weg dat er enkele in zijn ogen verdachte handelingen plaats vonden. Zoals de Rus die op de laatste dag van Lieftincks geldsanering met een vliegtuig uit Moskou aankwam en twaalf miljoen gulden inwisselde bij een Nederlandse bank. Waarschijnlijk, zo vermoedt De Jonge, was het geld dat de Russen geroofd hadden van de Duitsers. Dat het ‘operationeel geld’ van de KGB was lijkt hem onwaarschijnlijk. Daarvoor was het bedrag te hoog. KGB-agenten als Krivitsky en Reiss, die voor de oorlog in Nederland opereerden, hadden slechts de beschikking over zo’n vijftig- tot honderdduizend gulden in verschillende valuta, zegt hij. Hij noemt nog een voorbeeld van mogelijke steun door Moskou. Dat was toen de Russen intekenden op de obligatieleningen van De Waarheid, waarbij ze nalieten hun geld – meer dan een paar ton was het niet – op te eisen. Het zijn geen sterke bewijzen, realiseert hij zich, maar hij is er nog steeds van overtuigd dat de contributies van de circa 6000 CPN-leden niet voldoende waren om een partij met gemiddeld zo’n zestig vrijgestelden in leven te houden. “We hebben dat vaak uitgerekend. Maar hoe dan ook bleef er een dekkingstekort. Wellicht heeft de CPN een constructie bedacht, zoals haar Belgische zusterpartij die werd gefinancierd door twee Belgische diamantairs, uit de zwarte handel in diamanten met het Oostblok.” “Nee”, zegt hij tot slot, “jammer vind ik het vanzelfsprekend niet dat de CPN niet meer bestaat. Maar de kennis die ik heb opgebouwd is tegenwoordig onbruikbaar. Een vorm van kapitaalvernietiging, zou je kunnen zeggen.”