Ad van Liempt: “Een demonstrant doodgeschoten in naoorlogs Nederland”
Bij de presentatie van het boek Ondanks hun dappere rol in het verzet…heeft Ad van Liempt gesproken over Utrecht in 1956 en het naoorlogse anticommunisme:
Laat ik maar beginnen met een bekentenis. Ja, ik heb op het Bonifacius Lyceum in Utrecht gezeten, zes jaar lang. Maar ik zeg er meteen tot mijn verdediging bij: ik had tot deze week nooit van muziekleraar Stoop gehoord, de man, die volgens dagblad De Waarheid, waarnaar het boek van Jos van Dijk verwijst, in november 1956 voorop ging in het molesteren van Utrechtse communisten en het vernielen van hun bezittingen. Ik mag mij in dit opzicht verheugen in de Gnade der späten Geburt, zoals bondskanselier Kohl dat ooit noemde: ik ben te jong om er iets mee te maken te hebben gehad. Het gekke is: die naam van muziekleraar Stoop zegt me ook helemaal niets. In mijn herinnering hadden wij niet eens een muziekleraar op het Boni.
Het zat me niet lekker, dus ik ben gaan zoeken. In het archief van het Bonifacius Lyceum is niet veel meer te vinden over die Stoop dan dat hij er gewerkt heeft en weer is vertrokken. Maar een ex-conrector, die er als jongen ook op school heeft gezeten, Stijn Kuitenbrouwer bleek hem te hebben gekend. Stoop was muziekleraar op de mms, de middelbare meisjesschool, en stond bekend als een onconventioneel type, een beetje een wildebras. Hij was ook organist in de Utrechtse Pauluskerk – Kuitenbrouwer was een van zijn koorzangertjes. ‘Dat Guus Stoop bij die rellen vooraan heeft gestaan lijkt me meer dan waarschijnlijk,’ aldus mijn vroegere leraar Nederlands.
Welnu, ik heb zelf in mijn tijd niets meegekregen van enige politieke activiteit op school. Maar dat neemt niet weg dat vijf jaar voor mijn komst op het Bonifacius Lyceum de stemming daar kennelijk fel anticommunistisch was, zoals in het hele land trouwens. De inval van de Sovjet-tanks in Hongarije had de wereld geschokt, en dat dreunde door tot in de Utrechtse binnenstad.
Rampokpartijen en een pogrom
Katholieke scholieren van Boni, studenten van de katholieke studentenvereniging Veritas, en bezoekers van de katholieke dansschool van Cornelissen gingen op die avond van 4 november als ware hooligans tekeer in de binnenstad van Utrecht. Ik heb de verslagen in zowel De Waarheid als het Utrechts Nieuwsblad er nog eens op nagelezen. Geen greintje sympathie voor de rellende jongeren, ook niet bij het liberale Utrechts Nieuwsblad, dat spreekt van “een toneel dat de westerse democratie altijd heeft verfoeid”. Er werd geplunderd in een radiozaak aan de Oude Gracht, er was een politiecharge op de Mariaplaats waar het lokale partijkantoor was gevestigd, een opticien met CPN-sympathie werd gemolesteerd, er werd gescholden op een communistische bewoner in de Jan van Scorelstraat – het was een nacht, aldus het UN, die Utrecht zich nog lang zal heugen. Citaat uit de krant: ‘Het was aan het tactisch-lankmoedige optreden van de politie te danken dat de rampokpartijen niet zijn uitgedraaid op een regelrechte pogrom tegen leden van de CPN.’ Rampokpartijen en een pogrom – een tekst uit november 1956.
Vijf jaar later was de storm allang gaan liggen. Ik kan me van mijn tijd op Boni geen anticommunistische uitbarstingen herinneren. De school deed niet aan politiek, voorzover ik weet. Het enige dat mij bijstaat is dat onze leraar geschiedenis op een ochtend met roodomrande ogen zijn les begon met het afleggen van een heuse verklaring. Hij had zojuist besloten het lidmaatschap van de KVP neer te leggen. Achteraf moet het op de ochtend van vrijdag 14 oktober 1966 geweest zijn, de dag na de Nacht van Schmelzer, waarin de kamerfractie van de KVP rechtsaf sloeg en haar eigen kabinet ten val bracht. Ik herinner me nog de plechtige toon van die leraar. Het heeft hem qua carrière trouwens geen noemenswaardige schade opgeleverd, want jaren later werd hij rector-magnificus aan de Universiteit van Nijmegen.
Dienstweigeraars
Dat er thuis een diep wantrouwen bestond tegen het communisme – dat herinner ik me wel, al hadden ze bij mij in het gezin weinig talent voor fanatisme. Maar we hielden ons hart vast als het in de Koude Oorlog weer eens heel spannend werd – de angst voor een nieuwe oorlog zat er diep in, en dan vooral voor een oorlog met kernwapens. Pas veel later kwam ik achter enkele kwesties die Jos van Dijk beschrijft in zijn boek. Ik heb me de laatste jaren geregeld bezig gehouden met wat vroeger de politionele acties moest heten en nu gewoon de koloniale oorlog tegen Indonesië mag worden genoemd. Ik heb ooit een aflevering van Andere Tijden gemaakt over mannen die dienst weigerden tijdens dat conflict; daar zaten veel communisten onder. De CPN moedigde dat aan, de enige partij die destijds die oorlog afwees en verfoeide, en die de laatste tijd steeds meer in het gelijk wordt gesteld zonder daar ook maar de geringste credits voor te krijgen. De weigeraars werden destijds opgesloten in Depot Nazending Indie in Schoonhoven en in die kazerne zo ongelooflijk afgeknepen dat ze alsnog zouden kiezen voor Indie – alles beter dan nog langer in Schoonhoven te blijven. Dat was althans de opzet van Defensie, en de leiding in Schoonhoven. Sommigen weigerden dan nog steeds – dat waren de echte, ze werden geregeld tot een jaar of vier gevangenis veroordeeld. Ik heb er een paar geinterviewd, jaren geleden.
Petrus Dobbelaar
Later las ik over de demonstraties die al in september 1946 werden gehouden tegen de verscheping van dienstplichtigen naar Indonesie. Eerst kon dat niet, omdat de wet het niet toestond. Die wet werd ijlings veranderd, met alleen de CPN tegen. Toen het eerste contingent met dienstplichtigen vertrok, de 7 December Divisie genaamd, liepen de demonstraties uit de hand. De politie van Amsterdam kon die protesterende CPN’ers niet aan en schakelde de marechaussee in. Die begon te schieten, met scherp nog wel. Aan het eind van de schermutseling lang er die 21e september 1946 een demonstrant bewegingsloos op het wegdek van de Haarlemmerstraat. Een demonstrant, doodgeschoten in naoorlogs Nederland. Toch is zijn naam volstrekt onbekend. Hij heette Petrus Dobbelaar, hij was 41 jaar geworden. Ik heb alle kranten van die periode erop nageslagen. De Waarheid schreef er uitvoerig over. De andere kranten verzwegen het voorval, zonder uitzondering. Groot nieuws toch, naar Nederlandse maatstaven, zoiets gebeurt hier eigenlijk nooit. Maar Dobbelaars naam bleef ongenoemd, er leek helemaal geen schietpartij te zijn geweest – het cordon sanitaire rond de CPN was toen al compleet.
Over dat verschijnsel, over die politieke constellatie, gaat het boek van Jos van Dijk. Ondanks hun dappere gedrag in het verzet, heet het. Het heeft decennia geduurd. Van Dijk noemt tal van staaltjes obstructie. Het bevalt me heel goed dat hij ook oog heeft voor wat er op de CPN was aan te merken, op de veel te lang volgehouden steun aan het stalinisme, op de doorgeschoten partijtrouw. Maar hij heeft zeker ook gelijk als hij wijst op het gebrek aan democratische gezindheid bij een groot deel van de Nederlandse bevolking en de politieke representatie daarvan – Nederland wist zich geen raad met minderheden, keerde zich ertegen en zette zich ertegen af, zeker in tijden van hoog oplopende emoties, zoals november 1956. We hoorden net het verhaal over Aad de Vries, Utrechts raadslid voor de CPN, en geterroriseerd in november 1956. Zestig jaar later zorgt het nog altijd voor kippenvel.
Barend Schreuders, het “geweten van de gemeenteraad”
Ik zei al, ik was er te jong voor. Een jaar of twaalf later werkte ik bij de Utrechtse krant Het Centrum en moest als leerling-verslaggever de gemeenteraad verslaan. Ik weet er niet zo heel veel meer van. Wel dat Utrecht ook een Boerenpartij had, met een zekere Sipko Diekema als onnavolgbaar raadslid. En dat er ook een keurige jongeheer in de raad zat voor D66, een kernfysicus die in mooie volzinnen sprak. Zijn naam was Jan Terlouw. Maar de meeste indruk maakte op mij de man die als enige de CPN vertegenwoordigde, Barend Schreuders. Verwarmingsmonteur van beroep. Hij had zijn broodtrommel nog onder de snelbinders als hij zijn fiets tegen de muur van het stadhuis zette, hij kwam direct uit zijn werk. Als redenaar was hij alle raadsleden de baas. Zijn kennis was ongeëvenaard. Toen hij in 2001 overleed werd hij in de kranten het geweten van de gemeenteraad genoemd.
Foto www.faase.nl
Ik vroeg het eergisteren aan zijn schoondochter, schrijfster en literatuurdeskundige Elsbeth Etty. Had hij het wel eens over november 1956? Ja, Barend Schreuders woonde boven het partijgebouw aan de Mariaplaats. Het huis was het doelwit van de felste aanvallen. De familie Schreuders werd zwaar belaagd. Opa Schreuders, vader van Barend, stond met een knuppel in de aanslag om zijn kleinzoon te verdedigen, de kleine Gijs van een jaar of negen, die in zijn bedje lag. Gijs Schreuders, die later hoofdredacteur van De Waarheid zou worden. Het is een traumatische ervaring geweest – opa Schreuders had zich onderscheiden in het verzet tijdens de tweede wereldoorlog. Nu dreigde hij het slachtoffer te worden van een pogrom in de Koude Oorlog.
Ondanks zijn dappere gedrag in het verzet, zeg maar.
Goed dat daar, na zestig jaar, een boek over is verschenen.
Overige foto’s: Annelies van Dijk